Marino Vanhoenacker en de Ironman van Hawaï. Vorig jaar vijfde, het jaar voordien zesde. „Als het aan dit tempo verder gaat, zal het nog een jaar of vier duren vooraleer ik hier kan winnen”, zuchtte Marino vorig jaar. „Ik hoop dat ik precies op 11 oktober een begenadigde dag heb.” De roots van Marino Vanhoenacker.
Robert Vanhoenacker, de vader van Marino, en Blanche – Vlaamser kan een moeder niet zijn –, genieten als ze terugblikken op de ontwikkeling die hun oudste zoon doormaakte. De ogen van de 28-jarige Angelo, Marino’s vier jaar jongere broer, glinsteren wanneer hij in hun jeugdjaren graaft.
Elke Vanrenterghem, Vanhoenackers vriendin en moeder van hun dochter Jirte, heeft voor de gelegenheid een verrassingsbrood laten aanrukken. Een warme familie, klaar voor een verhaal rond de jeugdjaren van de beste Belgische triatleet van het moment.
Wanneer we twee uur laten klaarstaan om te vertrekken, knipoogt Robert naar zijn jongste zoon Angelo (28). „En de beste anekdote heb je nog niet verteld. Allez, doe maar…” Angelo : „Je bedoelt die keer dat hij zat was ?” (lacht) Enórm dronken. Ik kreeg hem niet tot boven. Ik ben zijn hoofdkussen gaan halen, heb het onder z’n hoofd geschoven en ben zelf gaan slapen. Marino lag op de vloer, het hoofd binnen en zijn benen buiten.” (Schatert) Blanche, beschermend : „Hij was nochtans geen uitgaander. Marino : „Toen ik 18, 19 jaar was, heb ik toch een paar serieuze zetjes gedaan.”
Een ijsje uit Durbuy…
De broers Vanhoenacker waren brave gasten zal pa Robert een aantal keer herhalen. „Er zijn geen drama’s gebeurd. De rijkswacht is nooit aan de deur geweest. Da’s al positief, hé… Een beetje kattenkwaad, meer niet.” Angelo : „Op een dag hebben we ma eens getest omdat Marino altijd de schuld kreeg als er iets verkeerd liep. Wij stonden in de garage, ma in de keuken, toen ik begon te roepen. Ai, ai, ai… En ma, bijna onmiddellijk : Groaten, lat ém grust !”
Marino Vanhoenacker groeide op in Zerkegem, een deelgemeente van Jabbeke, liggend op de overgang tussen De Polders in het noorden en de Zandstreek in het zuiden. Landelijker kan bijna niet. Robert : „We hadden een stukje grond, iets meer dan 1.000 vierkante meter, waarvan de helft van het onbebouwde gedeelte een BMX-parcours was. Met springberg en al, hé ! En toen die volledig platgereden was, kon ik een nieuwe aanleggen. Ik heb wat afgespit hoor…”
„En velobandjes hersteld !” pikt Marino in. „Weet je,” zegt Robert, „dat ze nooit met een stok gereden hebben. Dat was niet nodig. Ik verhoogde gewoon beetje bij beetje de wieltjes, tot ze geen steun meer gaven. En als ze vielen was het maar in het zand, hé. Het is misschien stoefen, maar ze hebben een mooie jeugd gehad.”
Het gaat over de vakanties naar de Ardennen, waar de familie een huisje had en nog steeds heeft. „Daar konden ze zich helemáál uitleven. We weten dat nog niet zo lang, maar ze zijn ooit eens een ijsje gaan halen in Durbuy. In Durbuy, hé ! ’s Morgens weg, ’s middags vlug hun eten binnenschrokken en were weg. Echte buitenmensen.”
Spelen, spelen en nog eens spelen, de Vanhoenackers zijn nog van het pre-PlayStationtijdperk. „Als het regende, ging het slecht hoor… Maar die winter dat we van ’s morgens tot ’s avonds vogelpik speelden, was wel schitterend. We gooiden meer naast dan ín het bord. Ma en pa dachten dat er houtworm in onze garagepoort zat…”
„We speelden zelden op straat”, klinkt het bij Angelo. Marino : „Ik heb wel nog gevoetbald. Thuis én op school. Tijdens een wedstrijd tegen een andere school scoorde ik ooit eens twee doelpunten, terwijl ik niet eens wist wat buitenspel was. Anders had ik er wellicht nog méér gemaakt. Denis Viane (kapitein van Cercle Brugge, red.) speelde toen bij ons…”
De tuin was hun territorium. Marino : „Op de muur van ons huis hadden we een doel getekend. Die muur diende voor alles. Als net om te tennissen, bijvoorbeeld. Tok, tok, tok… Ma kon er niet zo goed tegen.” (lacht) Blanche : „ Ze sloegen en schopten meer tegen de poort dan tegen de muur. En tegen de ruit !”
Voetballen, tennissen, fietsen, méér doorsnee kan bijna niet. Of toch. „Ik heb cavia’s en parkieten gekweekt”, verrast Marino. „En gevist in Zerkegem en Roksem. Op mijn kamer hingen geen prenten van sporters of blote madams. Juuste vissen…” Trots toont hij zijn boekjes, waarin netjes werd bijgehouden welke vissen hij bovenhaalde. Roksem, Grote Put, 31-08-1993, spiegelkarper, 10,750 kilogram. (enthousiast) „Hier, de grootste vis die ik ooit gevangen heb : 16,750 kilogram ! Karpers gooide ik terug, paling ging mee naar huis.”
Máánden bracht hij door aan de rand van het water. „Er waren grote vakanties waarin ik slechts twee dagen níét gevist had. Soms bleef ik een week lang aan de zandput van Zerkegem. Ik sliep in een tentje, ma bracht drie keer per dag eten.”
Marino vertelt het verhaal over de zomer toen hij een vakantiejob had bij Mercator Press in Jabbeke. „Ik deed er de nacht – dat betaalde veel beter. Als ik gedaan had, ging ik thuis iets eten, rustte een halfuurtje in de zetel en ging verder slapen in mijn tentje aan de put van Roksem. En als mijn lijn afliep, begon het te tuten…”
Vermoeiende dagen waren het. „Ik had dikwijls moeite om wakker te blijven. Wanneer de machine in de boekbinderij blokkeerde, was dat hetzelfde geluidje. Tuut, tuut, tuut… Ik had dikwijls bete op mijn werk. (lacht) In een week heb ik ooit eens zeven vissen gevangen. Een fantastisch succes in Roksem.”
Het fietsverbod van vader
De Speelvogel werd Een Sporter op zijn elfde, toen hij lid werd van Atletiekvereniging Jabbeke. Marino : „Nico Vermeersch, onze babysit, was mijn voorbeeld.” Blanche pikt in. „Ze waren zot van Nico’s schone bekertjes.” Dat moet ik ook kunnen, dacht Marino. „Maar ik heb lang moeten wachten op mijn eerste medaille.”
Robert : „Hij was al 17 jaar toen hij zijn eerste cross won.” Marino : „Toen we overschakelden van drie naar vier trainingen per week, zag ik het niet meer zitten. Alleen maar lopen…” (zucht) En de resultaten waren niet meteen groots. Marino : „De eerste twee Belgen op het WK cross werden 115de en 123ste, terwijl ik me niet eens kon pláátsen. Ja, dat zal het hier ook niet worden. Toen ik 18 jaar was, ben ik gestopt.”
Marino wou en zou wielrenner worden. Robert : „Dat heeft altijd in z’n hoofd gespeeld, denk ik. Ik was zelf veldrijder – nooit gewonnen, slechts één derde plaats – en op de crossen kuiste Marino, toen nog een klein manneke, mijn fiets. Pa, later zal jij míjn fiets moeten kuisen.”
Maar van vader Robert Vanhoenacker, een insider in het wielermilieu, mocht Vanhoenacker geen renner worden. Hij legt uit waarom. „Ik heb dingen gezien waarvan ik dacht : We zullen eens zien hoe gezond ze nog zijn als ze 55 of 60 jaar zijn…” Marino : „Ik was tamelijk naïef. Toen ik 18 jaar was wist ik niet wat doping was. Ik dacht : Mag ik niet koersen ? Ewel, dan ga ik duatlon doen. Als hij ziet hoe goed ik kan fietsen, dan draait hij wel bij. Maar die duatlon ging zó goed…”
We schrijven 1995, de periode waarin het MEZ-team een grote speler werd in het West-Vlaamse wielerpeloton. „Na twee duatlons wóú ik zelfs niet meer koersen. Dat was mijn ding niet. Ze gingen me na een paar weken in de gracht rijden… Ik zou gegarandeerd met iedereen in ruzie gekomen zijn. Koersen verkopen, dat vond ik even erg als doping. Als ik dát moet doen om prof te kunnen worden, dan hoeft het voor mij niet. Ik ben geen teamspeler. Dat was ook de reden waarom ik niet meer wou voetballen. Een wedstrijd winnen, daar kon ik niet van genieten. Dat was niet ík die won, maar de ploeg. Ik deel niet graag succes met anderen…”
In 1996, na amper vier wedstrijden, werd Vanhoenacker geselecteerd voor het EK duatlon in Portugal. Robert : „Ik zie zijn fiets nog staan. Een MBK, een occasie van 10.000 frank. Die fiets had zelfs niet de juiste maat… Je kent dat : ze beginnen aan alles, maar na een paar maanden is het gedaan. Ik was niet van plan om een bom geld uit te geven. Vandaag rijden er nieuwelingen rond met een fiets van 100.000 frank, terwijl Marino zesde is geworden op het WK met zijn occasievelootje…”
School = nachtmerrie
Robert snijdt een gevoelig onderwerp aan. „ Had hij moeten leven voor zijn studie als voor de sport, dan had hij nu een mooier diploma.” Een nachtmerrie noemt Marino zijn jaren op de schoolbanken. „Naar school gaan was een straf. Iets uit het hoofd moeten leren ? Een ramp !” Elke : „Hij zag er het nut niet van in, denk ik.” Marino : „Als je ergens begint te werken moet je het tóch nog allemaal leren. Naar school gaan vind ik nog altijd tijdverspilling. En ik had zo’n schrik om te dubbelen – dat was nog een jaar extra op school zitten –, dat ik in de blok alles gaf.”
Blanche recht zich. „Je moest er toch achter zitten hoor. Ik heb nog op m’n knieën voor het sleutelgat gezeten. Zat hij daar toch wel met een autootje te spelen, zeker…” Robert : „Ma keek door het sleutelgat, maar Marino ook. Zie je mij ? Ik zie jou wel hoor, riep hij. Ik heb hem niet gepusht, ik wou alleen maar dat hij op z’n 21ste een bladje had.”
Van het dorpsschooltje in Zerkegem ging het naar het college in Gistel, tot hem werd aangeraden over te stappen naar het VTI, waar hij technische wetenschappen volgde. Marino : „Omdat ik niet slim genoeg was voor ’t college. En ik was ook in ’t VTI bijna den uil… In het zesde jaar was ik de laatste van de klas.” (lacht)
Elke : „Niet omdat je niet slim was, het interesseerde je niet.” Marino zucht : „Ik begreep het toch niet al te goed. Chemie, bijvoorbeeld. Als je het niet ziet, is het miserie, hé. Dat kán je niet blokken. In het VTI zei de leraar dat ik niet genoeg werkte. Mijnheer, je zou eens moeten weten hoeveel ik gestudeerd heb. Het gaat er gewoon niet in. Ik had exact 60 procent. Op de hogeschool (Marino Vanhoenacker volgde Voedings- en Dieetleer in KHBO, red.) had ik heel veel chemie en ik begreep het onmiddellijk. Die gast naast mij wist totaal niet waarover het ging. Ik zei : Allez, hoe kun je dat niet verstaan ?…” (lacht)
Van oerlelijk tot ijdel
Eenmaal afgestudeerd (Marino : „In het tweede jaar had ik zelfs onderscheiding. Te veel gestudeerd, wellicht…) zagen Blanche en Robert hoe hun zoon alles op zijn sport zette. Robert : „Hij mocht een cadeau kiezen. Hoge zanten voor zijn koersvelo of lieslaarzen en een bootje om te gaan vissen. Koos hij toch wel voor die wielen, zeker…”
Marino : „Ze mochten op hun kop staan. Ik had mijn diploma gehaald…” Blanche : „Hij werkte enorm graag in de suikerfabriek van Veurne.” Marino : „Graag, graag… Voor het geld, hé… Ik deed het seizoen in Veurne en kon met dat geld in de winter 3,5 maanden gaan trainen in Nieuw-Zeeland.”
Marino : „Ik heb thuis gewoond tot mijn 25ste. Waarom niet ? Het was goedkoop, ik was tien maanden per jaar onderweg en had nog geen vriendin.”
En dat terwijl hij in de KHBO de reputatie had een gigolo te zijn. Marino : „De meisjes meden mij als de pest. Iedereen dacht dat ik van de ene naar de andere liep.” Elke : „Ik ook, tot ik hem beter leerde kennen.”
Elke was de eerste die thuis kwam, herinnert Marino zich. „Ma was enorm tevreden, ze had schrik dat ik met een vrimde naar huis zou komen. Wanneer er een brief uit het buitenland in de bus viel, pestte ik haar. Ma, da’s van een negerinne mè dikke tetten… (buldert) Eigenlijk heb ik niet veel vriendinnetjes gehad. Nu, ik was ook niet meteen de meest lekkere hap.”
Blanche zucht. „Blond haar, geel haar, zonder haar… Pfff…” Marino : „De eerste keer in de aula – ik zat daar met een lange staart en voor de rest kletse – zei die aap, de directeur, vooraan : Lang haar is voor meisjes. Dat was al een reden om zéker niet van kapsel te veranderen.’ Blanche : „Ik herinner me een wedstrijd waarin de omroeper zei : En daar komt het eerste meisje… En het was Marino, hé. In Zerkegem werd ik daar geregeld over aangesproken. Dat lang haar, mag dat van jullie ? Wat moest ik doen ? Afknippen in z’n slaap ?”
Marino : „De dag dat ik afgestudeerd was, heb ik mezelf helemaal kletse geschoren.” Elke : „Typisch Marino. Voor z’n kop niet veranderen, ook al liep hij er oerlelijk bij.” De Marino anno 2008 is veel en veel ijdeler, zegt Blanche. Marino : „Op het WK in Huntersville heb ik ooit eens mijn haar wit geverfd en daar dan rode bollen op gespoten. Maar het wit sloeg een beetje geel uit. Ik heb m’n haar ook eens roste geverfd, zoals die clown in Bassie en Adriaan.”
In 1999 schakelde Marino Vanhoenacker definitief over van duatlon naar triatlon. Vrij laat, vindt Elke. Robert lacht : „Zwemmen was een probleem, hé…” Marino : „Ik heb pas leren zwemmen in het tweede of derde middelbaar. Wanneer we met school gingen zwemmen, hebben ze mij dikwijls uitgelachen. Ik verstopte me achter de glijbaan zodat ze mij konden zien. Ik was gewoon bang van water. Vree benauwd, echt waar.”
„Ik was niet slim genoeg voor ’t college. En in ’t VTI was ik ook bijna ‘den uil’…”
„Ik had weinig vriendinnetjes. Nu, ik was ook niet meteen de meest lekkere hap”
„Marino is ooit zesde geworden op het WK met zijn ‘occasievelootje’…”
„Koersen was mijn ding niet. Ze hadden mij gegarandeerd in de gracht gereden”
(Chris Tetaert, Krant van West-Vlaanderen)