Als je begint aan triathlon kan het een beetje voelen alsof je voor het eerst in een vergadering van je nieuwe baan terecht komt. De afkortingen en termen vliegen je om de oren en je volgt maar half waar het over gaat. Klinkt dit bekend? Wij zetten de belangrijkste termen even voor je op een rij. Wellicht ook handig om door te sturen aan vrienden of collega’s, dan begrijpen zij het ook meteen de eerstvolgende keer dat je op maandag enthousiast over het afgelopen triathlonweekend vertelt. Let wel even op de dikke knipoog!
1. Tijdritfiets
Nee, daarmee verplaats je je niet door de tijd. Alhoewel, als je sommige atleten er op ziet fietsen zou je haast denken van wel. Het is eigenlijk gewoon een ‘hele dure’ fiets, die er gaaf uit ziet en waar je hard op kan fietsen dankzij de perfect aerodynamica. Overigens wordt de fiets alleen tijdens niet-stayer wedstrijden gebruikt. Huh? Nog zo’n term, die uitleg volgt.
2. Stayeren
Een grote schande. Althans, in wedstrijden waar dit niet is toegestaan. Wat is dit dan? Stayeren doe je wanneer je te dicht op iemand anders fietst om zo uit de wind te rijden. Voornamelijk op de lange afstanden (de halve- en hele triathlon) is dit niet toegestaan en dien je een afstand van tien, twaalf of soms zelfs twintig meter aan te houden.
3. Special needs bag
Klinkt best spannend. Maar als je eenmaal weet dat hierin slechts (alcoholvrije) drank en doodgewone gelletjes zitten, valt dat eigenlijk ook wel weer mee. Dit is voor de atleten die het écht serieus nemen of misschien niet tegen de voeding van een wedstrijdorganisatie kunnen. Zo kan je een plastic tas met jouw eigen eten en drinken tijdens de race aanpakken.
4. T1, T2
Eerste gok: de eerste en de tweede training van de dag? Mis! Als een triatleet deze codetaal gebruikt, heeft hij/zij het over de wisselzones. T1, daar waar na het zwemmen het wetsuit achterblijft en de fiets wordt gepakt, of T2: de plek waar de fiets dan weer wordt ingeruild voor loopschoenen. De ‘T’ staat overigens voor ‘transition’.
5. Parc Fermé
Eigenlijk gewoon een chique woord voor T1 of T2, dat bij de Fransen vandaan komt en letterlijk betekent ‘afgesloten park’.
6. Snelveters
Als je zo hard traint om een paar seconden harder te zwemmen of lopen, dan ga je natuurlijk geen kostbare tijd verspillen aan het strikken van schoenveters. Daar hebben triatleten uiteraard iets op bedacht: elastieken veters. Is dat probleem ook weer opgelost!
7. Treshold training
Letterlijk vertaalt een ‘drempel training’. Dat is geen obstakelrun of iets dergelijks. Wat het wel is? Een pittige training waarbij je stukken rond je omslagpunt loopt. Het lichaam zit hierbij dus constant rond het punt waarbij het de lactaat productie nog net kan verwerken. Pittig!
8. Slot
Iets waar het voor sommige triatleten allemaal om te doen is, een ticket naar Hawaii om daar het befaamde WK Ironman in Kona te starten. En daarvoor heb je een zogeheten ‘slot’ nodig, waar er maar enkele van te vergeven zijn tijdens kwalificatiewedstrijden in aanloop naar de wedstrijd.
9. Fartlek training
Dat heeft precies niets met een scheet te maken. Tijdens een fartlek training bepaal je tijdens de training op een ongestructureerde manier wanneer je in tempo wisselt. Zo kan je korte sprintjes afwisselen met rustige stukken dribbelen.
10. Koppeltraining/brick sessie
Twee trainingen direct na elkaar uitvoeren om het lichaam te laten wennen aan de overgang van bijvoorbeeld fietsen naar lopen in een wedstrijd.
11. Triple day
Terwijl sommige mensen hieronder wellicht een dag tripel bier drinken met vrienden verstaan, denken triatleten aan een drukke trainingsdag. Een dag waarop een triatleet met één of twee trainingen geen genoegen neemt en dus alle drie de onderdelen worden afgewerkt.
12. 70.3/140.6
Dan denk je het een keer te weten. Het is natuurlijk gewoon de som van alle afstanden? Maar dan tel je het na en komt het helemaal niet uit? Nee, dat klopt. Dit is namelijk het nummer als je alle afstanden in mijlen bij elkaar optelt. Zo staat 70.3 voor een halve triathlon en 140.6 voor een hele. Oftewel, in kilometers: 3,8 kilometer zwemmen, 180 fietsen en 42,2 lopen in het geval van een hele triathlon.
13. Trisuit
Een niets-onthullend pakje dat triatleten de gehele race aan kunnen houden. Zo zit er een dun zeem in dat – in principe – zorgt dat je tijdens het fietsen geen zadelpijn krijgt, maar waarmee je ook nog normaal kan lopen. Met een normale fietsbroek gaat dat namelijk iets lastiger.
14. Pullbuoy (klinkt als ‘pool boy’)
Klinkt misschien als de jongen die je uit het water zou kunnen redden na een zware training, maar we hebben het hiermee niet over hem. Dit is een soort marshmallow die triatleten – maar ook zwemmers – tussen hun benen doen tijdens het zwemmen. Zo drijft de triatleet beter, kunnen ze hun benen stil houden en zich focussen op hun armen.