Alles winnen wat er te winnen valt, maar toch denken dat je niet goed genoeg bent. Dat je je succes niet verdient en dat je er niet toe doet. Het is het impostersyndroom in een notendop en het overkwam onder andere voormalig Tour de France-winnaar Bradley Wiggins. Hij is zeker niet de enige topsporter die kampt met deze problemen, maar geeft wel een heftige inkijk in de impact daarvan.

Het blijkt uit een openhartige documentaire op de BBC, waarin hij onder andere vertelt dat hij op zijn dieptepunt trofeeën kapot sloeg of ze ergens ver weg in huis verstopte, simpelweg om er maar niet aan te hoeven denken. Wiggins wijt zijn problemen onder andere aan een moeizame jeugd en de afwezigheid van een vaderfiguur. Zijn vader – Gary Wiggins – was ook wielrenner, maar had weinig aandacht voor het thuisfront. Toen de jonge Wiggins zijn vader, na jaren afwezigheid, op negentienjarige leeftijd tegenkwam, zou deze hebben gezegd dat zijn zoon nooit zo goed zou worden als hij zelf.

Doordat vader Wiggins in 2008 overleed, kreeg hij echter nooit meer mee dat zijn zoon Bradley, later, als eerste Brit de Tour de France won en ook zijn acht Olympische Medailles (Londen en Rio, red.) kon Wiggins niet aan zijn vader laten zien. Ook toen Wiggins in 2023 werd geridderd door de Britse koningin, was zijn vader daar dus geen getuige meer van.

Het was wel meteen de dag dat bij Bradley Wiggins het impostersyndroom naar eigen zeggen genadeloos toesloeg. “Mijn ridderschap viel niet samen met andere atleten, ik stond er vooral tussen militair personeel. Samen met hen in de rij staan was een lesje in nederigheid. Ik voelde me absoluut geen held die dag. Dat terwijl militairen die ledematen misten mij vroegen om op de foto te gaan. Op die dag vond ik van mezelf dat ik het niet waard was om tot ridder geslagen te worden.”